In mijn jeugd, de jaren ‘50/’60, speelden in het Gemeentelijk Sportpark van
Hilversum twee betaald voetbalclubs:’t Gooi en Hilversum. Elke
zondag weer, zag ik vanuit onze vooroorlogse rijtjeswoning hoe een stoet
wandelaars en fietsers over de randweg richting Sportpark trok. Tegen
vijf uur kwam de stoet terug en van de non-verbale uitingen kon je de uitslag
aflezen. Het Sportpark kreeg regelmatig meer dan 10.000 bezoekers; een aantal
waar veel eerste divisieclubs van nu, jaloers op zouden zijn.
Mijn vader haatte voetbal. Ik moest op zondag mee wandelen in de bossen bij
Lage Vuursche. In de stilte van het bos drongen de geluiden van de wedstrijd
duidelijk door; gejuich bij doelpunten, luide ‘oei’s’ en boe-’s. Pa ergerde
zich kapot en schreef een ingezonden stuk naar de plaatselijke krant, met de
opmerking dat hij niet was gediend van de ‘luid weerklinkende godverdomme’s in
de stilte van de natuur’.
Zo rond mijn tiende jaar ontsnapte ik aan die saaie wandelingen en ging met
een jongenskaartje van 10 cent mee met de publieksstroom naar de
‘staantribune’. Ik koos voor de wedstrijden van ’t Gooi. De clubkleuren
geel-zwart stonden mij het meest aan.Het ging er luidruchtig, maar heel
gedisciplineerd toe. De ‘hondenlul’ was nog niet uitgevonden. Het werd mij wel
duidelijk dat je als kind een held was als je in de rust het houten hek over
klom, de sintelbaan passeerde en daarna over het veld rende om de
zitplaatsen aan ‘de overkant’ te bereiken. Het publiek juichte je toe,
politieagenten met pet en lange zwarte jassen probeerden, onder boegeroep
vanuit het publiek, je te vangen. De triomfale oversteek is mij twee keer
gelukt. De derde keer kregen ze mij te pakken en scholden mij uit voor
‘vandaal’.
Ik werd meer volwassen, voetbalde later bij ’t Gooi en bleef die club tot de
dag van vandaag volgen. Later, na een verhuizing naar Castricum, werd de
tribune van AZ’67 in Alkmaar opgezocht. Na een volgende verhuizing naar
Friesland genoot ik van Heerenveen. AZ en Heerenveen zijn beide provincieclubs,
voetballen leuk, raken goede spelers kwijt en weten steeds weer terug te keren
een in het ‘linker rijtje’. In de stadions is een goede sfeer en er is geen tot
weinig rottigheid. Bij de wedstrijd Heerenveen-AZ gaat mijn voorkeur nog steeds
uit naar de AZ-ploeg. Geen Fries zal daarover vallen. Ook niet als ik bij een
doelpunt van AZ, als bijna enige op de hele tribune, de kont van de stoel
verhef om ‘hiep hiep hiep hoera!’ te roepen. Vrede op aarde, in Friezen een
welbehagen, behalve die keer dat AZ vier maal scoorde. De grootste ergernis die
luid werd kenbaar gemaakt was: ‘man ga toch eens zitten’.
Zestig jaar na de sprints op het Sportpark nodigde mijn dochter, in het
bezit van twee sponsorkaarten in een ‘gemengd vak’, mij uit om mee te gaan naar
de finale van de KNVB-beker 2018: AZ-Feyenoord in de Kuip. Wat een festijn! Wat
een sfeer! Dochter had mij van een bescheiden AZ-shawl voorzien. Met een
wat ongemakkelijk gevoel deed ik hem om.
Wij keken verbaasd naar het vullen van ons vak CC in de Kuip. “Gemengd’
betekende in dit geval: 99% Feyenoord-supporters. Men kan met gemengd ook
bedoeld hebben: 15% gedrogeerd, 25% dronken, 15% met een beetje hooliganbloed
en 45% brave huisvaders al dan niet met zoontje. Ik schrok er echt van, maar
hield mij kalm.
Na het eerste fluitsignaal brak ineens de hel om mij heen los. De genitale
vleeswaren, racistische en antisemitische beledigingen vlogen non-stop door de
lucht. De uitingen van agressie waren beangstigend. Knallen van
bommen en granaten weerklonken vanuit het strijdgewoel. Toen ik in die situatie
bescheiden klapte voor een AZ-actie, keek de door ‘versnaperingen’ verwilderde
buurman naar de shawl, zag het AZ-logo, sleurde woedend aan die das en
bedreigde mij. Hij praatte plat Rotterdams, dus ik begreep niet of dat ‘met de
dood’ was. Vijf mannen daaromheen stonden verwensingen naar mij te brullen.
Omringend publiek hielp ons. Door stoelwisselingen met keurig publiek
zaten wij wat veiliger. De thuisclub won verdiend, maar er bleef reden om voor
het eindsignaal snel het hazenpad te kiezen.
In een flashback zag ik mij, nu 60 jaar later, weer rennen in het Sportpark.
Maar dit keer geen politie om mij op te vangen, mij ‘vandaal’ te noemen
en om op het politiebureau te laten terugkomen om strafregels te schrijven.
‘Het is een andere tijd, opa. Dit moet je gewoon vinden’.
Maar ik vind hier helemaal geen bal aan, mensen! Mij zal je dan ook vanaf
nu, in het gunstigste geval, alleen kunnen terugvinden op de veilige kant
van de tribunes in Alkmaar en Heerenveen. Als je mij dan in de rust kreupel van
de ene kant naar de andere kant van het veld ziet rennen, dan weet je dat ik
weer helemaal mijn draai in het voetbal heb teruggevonden. Eens ‘vandaal’, altijd
‘vandaal’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten