dinsdag 27 maart 2018

Mammoet: pletten die hap!





‘Wolven in Nederland’ streeft naar een ‘conflictarm samenleven’ met wolven. Dat staat pontificaal op de website van de gelijknamige vereniging. Ik wil beleefd de suggestie doen om die vereniging om te dopen tot de vereniging ‘Wolken in Nederland’ want daar loopt men met het hoofd in.

Ik ben mij ervan bewust dat ik het onderwerp al eerder heb aangesneden, maar ik zie aanleiding om dit nog eens te doen.

Het nieuws  van vandaag: een wolf in Drenthe heeft op drie verschillende plaatsen schapen aangevallen. In het laatste geval bracht het roofdier 14 schapen wreed om zeep. Men (de wolvenvriend) vindt dat de schapenhouder maar een ander (duur) hek om zijn kudde moet zetten; ten gerieve van het wolvengerief.  De wolvenvrienden zijn verheugd dat er weer een wolf is.  Dan moet je niet op een schaapje kijken.

Op radio Tirol hoorde ik, september vorig jaar al, een felle discussie over het onderwerp. Oostenrijk heeft de laatste jaren een zeer regelmatig bezoek van wolven. Schapen, steenbokken en geiten zijn hun leven niet meer zeker. ‘Je kan de Alpenweiden van hoge hekken voorzien’, zeiden de wolvenvrienden. Nu is het Alpenweidelandschap al ruimschoots voorzien van liftmasten en er ontstond bijkans een opstand over ‘nog een woud met palen en gaas’. Onbetaalbaar en onverdraaglijk. Simpel was de oplossing: de incidentele bezoekers pief-paf-poef-omleggen.
Als er in Finland een bruine beer zijn geëigende leefgebied verlaat en wandelend in Helsinki wordt aangetroffen (gebeurt zo nu en dan), dan zeggen de bewoners ook niet ‘tervetulloa’ als woord van welkom. De Gemeentelijke berenjager neemt passende en humane maatregelen voor een voltooid leven.

De klimaatverandering van nu, is klein bij  verandering die zich na de ijstijd heeft voorgedaan. Onze holen werden karige hutjes, karige hutjes werden karige huisjes, karige huisjes werden woningen, paleizen en torenhoge flatgebouwen. Met die ontwikkeling vertrokken  elanden, ijsberen, bruine beren, oerossen, lynxen, wisenten en wolven, langzaam maar zeker, naar een gebied waar zij wél passend konden leven. Het is een gewoon evolutieproces en niets anders. 

Als je met die beesten nog conflictarm wilt leven, dan moet je maar naar hun (al dan niet nieuwe) woongebied emigreren.
Alle gekheid op een evolutiestokje: ik denk dat we niet moeten jubelen als elanden, ijsberen, bruine beren, oerossen, lynxen, wisenten en wolven ons land weer gaan betreden om conflictarm met ons te komen leven. Wat een gelul!

Maar toch. Een uitzondering zou ik willen maken voor de mammoet. Die is vast en zeker uit genetisch materiaal wel weer in elkaar te zetten. Een mannetje en een vrouwtje. Ik mag toch ook een hobby hebben?: ‘Mammoeten in Nederland’. We hebben al een mammoetwet, dus wie maakt mij wat.  En........ als de eerste twee uit de reageerbuis zij gekropen, dan laat ik ze los op  de Veluwe.  
Komop, d’r bovenop!  
Pletten die hap!



vrijdag 16 maart 2018

De dassenwippers


De dassenwippers


Toen ik de leeftijd van zestien jaar bereikte, naar de mening van mijn ouders genoeg lol op school had gehad en daartegenover nauwelijks aanwijsbaar resultaten had neergezet, werd voor mij een werkplekje gevonden op de afdeling advertentie-incasso van N.V. Dagblad Het Parool te Amsterdam. De administratieve afdelingen van Het Parool waren gevestigd in het Bungehuis aan de Spuistraat en ik herinner mij die behuizing als oud en troosteloos. Elke ochtend kwam ik met duizenden andere forenzen per trein uit Hilversum, liep het Damrak af en de Spuistraat in.  Met trage tred betrad ik het Bungehuis en daarna de stoffige kantoorruimte op de tweede verdieping.
Daar zat ik met vijfendertig collega’s opgepropt om deel te nemen aan alle handelingen die voor een juiste registratie van girobetalingen noodzakelijk waren. Om klokslag vijf werd het gebouw weer verlaten; met een wat andere dynamiek dan bij binnenkomst. Als ware er een startschot gegeven, zo verliet iedereen in ren de kantoorruimte en beukte zich de overbevolkte de lift in. Die lift zakte door het collectief overgewicht menigmaal tot onder het beganegrondniveau weg. Dan moest worden gewacht op de ‘bevrijding’ en werden wel drie tot vijf vertrekkende treinen gemist.
Ik had leuke collega’s, waaronder een twintigtal jonge vrouwen die uiteraard niet onopgemerkt bleven. Maar het werken op een grote afdeling had in die tijd een wat vervelende consequentie: er mocht alleen over zaken gepraat worden. Als je deze wetgeving overtrad, werd je venijnig door het strategisch zittend hoofd berispt. ’s Morgens en ’s middags was er een ruim kwartier gereserveerd voor koffie of thee, maar die pauze werd regelmatig verpest omdat het Hoofd, ene Richard T, zelf het hoogste woord wenste te voeren met sterke verhalen. Hoe brengt een mens nog wat werkvreugde in deze stoffige sfeer?
Ik had een -eveneens 16 jarige- maat, Willem, waarmee ik de middagpauze flanerend in het centrum van Amsterdam doorbracht. Van Oude Zijds tot Nieuwedijk, alle stegen, straten en wegen werden nauwgezet verkend. Willem was fijne gozer, die voor die tijd schandelijk progressief was uitgedost met superwijde broekspijpen, bordeelsluipers en zeer lang haar. We ontvingen de knipogen op de wallen, doorkruisten de Bijenkorf en slopen langs alle etalages waarin niet-alledaagse spullen ten toon werden gesteld. Al tientallen malen hadden wij voor het venster van de feestwinkel op Nieuwedijk gestaan om ons te verlekkeren aan allerlei zaken waarmee wij wat fleur (toevallig: Willem heette Fleur) in het kantoorleven zouden kunnen brengen. Jeukpoeder, kunstdrollen, suikerklontjes met een spin erin, keuze te over. Het meest attractieve attribuut, tentoongesteld in het midden van de etalage, heeft ons wekenlang aangetrokken. Wij hakten de knoop door. ‘Wij willen twee dassenwippers’. De slonzige oude winkeleigenaar hielp ons met trillende handen om de attributen te bevestigen in onze stropdas en aan ons overhemd. Ze werkten nog beter dan we hadden durven dromen. Zodra de buikspieren langzaam werden gespannen, kwam de das strak en statig omhoog en bleef staan in een stijve hellingshoek vooruit. De gelijkenis hoeft niet nader te worden uitgelegd.
Die middag zaten wij gespannen achter onze bakken met kopiefacturen. Toen Elly, de mooiste aller meiden, opstond voor toiletbezoek en onze positie passeerde, kwamen de twee stropdassen langzaam overeind.
Bij de enkeling die dit opmerkte, rolden de ogen zowat uit de kassen. Bij een tweede opstand der dassen, was de publiekskring al aanzienlijk groter en weldra was fluisterend de mare ‘moet je Hans en Willem zien’ de afdeling volledig rondgegaan. De dassen herrezen en zakten bij ieder vrouwpassage, behalve bij juffrouw Klaverman, maar die was op weg naar baas Richard. Klaverman was een mannenhaatster op leeftijd en deed haar beklag over het onstichtelijk tafereel. Richard brulde van woede, zette ons en publique te kijk en naam ons mee het kantoor uit. ‘Wij zijn even naar personeelszaken’.
Buiten de deur sloeg Richard om als een blad aan de boom. ‘Doe het eens voor’, zei hij met een grijns tot de punt van zijn oren. Langzaam verrezen de twee stropdassen als de erectie van een vrouwtrouwe zeeman na een wereldreis. Bij dit toneel barstten wij uit in een huilend lachen. Baas Richard hervond zichzelf: ‘Zeg alsjeblief niets tegen Juffrouw Klaverman’.
Ik weet niet meer hoe, maar we hebben het gepresteerd: zonder lachen gaan zitten en overgaan tot de orde van de dag’.


dinsdag 6 maart 2018

Herr Nöker



Herr Nöker


Soms kan een rechtschapen naam in het buitenland aanleiding geven tot grote hilariteit. Houd daar in je vakantie alstublieft goed rekening mee. Ik heb al vanaf mijn jonge jaren geleerd om de voornaam van mijn oma vooral niet in Duitssprekende landen te gebruiken. ‘Dat betekent daar iets heel anders, jongen’ sprak mijn vader en na lang aandringen werd daaraan toegevoegd: ‘dat zegt men hier tegen iets dat alleen grote mensen doen’.
Later verbaasde ik mij nergens meer over. Zelfs niet toen het netste echtpaar van Castricum, leden van onze tennisclub, in Zuid Afrika van een Finse zeeman een hondje kocht met de naam Vittu. Het beestje ging ook in Nederland met die naam verder door het leven. In een fietsmandje aan het stuur kwam het met een zekere regelmaat naar het tennispark. Daar werd het met enthousiasme opgewacht door mijn Finse tennisvriend Jussi Ahonen, die kirrend van plezier het beestje aaide onder het doorlopend uitspreken van de naam. Hoe is het mogelijk?: twee keurige inwoners van Castricum kopen in den verre een hondje van een Fin en dat draagt de Finse naam van het vrouwelijk geslachtsdeel: Vittu. In het Nederlands zijn daar slechts drie letters voor nodig. Ik zal u de bloemrijke taal die Jussi tijdens het aaien uitsprak onthouden, dus ook de vertaling daarvan.

Maar de man ging zelf voor de bijl!

Op een mooie voorjaarsavond rinkelde de telefoon in huize Ahonen. Echtgenote Jeanet nam de telefoon aan en een zacht gevooisde stem sprak: ‘Guten Abend, hier Joachim Nöker’. Zonder een woord te spreken beëindigde Jeanet het gesprek. Direct werd middels gebel weer verbinding gezocht. Jussi besloot dit varkentje zelf te wassen. ‘Guten Abend, Joachim Nöker, ich…..’. Jussi zette de luidruchtig de aanval in met een mengsel van gebroken Nederlands/Duits/Fins. Dit was helemaal geen leuke grap. De arme Herr Nöker stotterde ontzet. Hij had het nog wel zo goed bedoeld. Hij had van de plaatselijke VVV een telefoonnummer van een verhuurder van een woning vlak bij zee gekregen en nu dit.
Het misverstand verdween net op tijd uit de wereld. Herr Nöker huurde de woning voor vier weken en Jussi kon met zijn gezin van de ontvangen huurpenningen vier weken op vakantie naar het Gardameer. Bij terugkeer was het huis schoner dan ooit, alle deuren waren gesmeerd en alle kleine gebreken in huis verholpen. Je begrijpt, dat er direct een hechte relatie tussen het gezin Jussi en huurder Nöker uit Essen ontstond.
Negen jaar duurde die relatie en jaar na jaar liet het echtpaar Ahonen meer vuil en meer gebreken achter voor hun Duitse vriend. Het tiende jaar bleef het verwachte voorjaarstelefoontje uit. Herr Nöker was begonnen aan een periodieke onthouding en Jussi kon naar zijn extra vakantiegeld fluiten. De ontzetting was groot. Herr Nöker moest gebeld worden, maar het telefoonnummer was zoek en bleef zoek. Alle pogingen van Jussi om het telefoonnummer van ‘Joachim Neuker’ in het telefoonboek van Essen te vinden, strandden. Toen eindelijk was doorgedrongen dat de man met de ‘eu’ Joachim Nöker heette en gewoon in het telefoonboek stond, was het al te laat. Herr Nöker had een appartement in Noordwijk geboekt, schoon en zonder gebreken.

Voor Jussi en Jeanet resteerde slechts de moraal van dit verhaal:

Wie het eerst lacht om een ander, wordt zelf vernökt!

Infantino was de naam

  Er komt een burger bij het loket ‘burgerzaken’ in zijn geboortestad Brig (Zwitserland). Het gelaat is grotendeels bedekt, maar de ambtenaa...