vrijdag 16 maart 2018

De dassenwippers


De dassenwippers


Toen ik de leeftijd van zestien jaar bereikte, naar de mening van mijn ouders genoeg lol op school had gehad en daartegenover nauwelijks aanwijsbaar resultaten had neergezet, werd voor mij een werkplekje gevonden op de afdeling advertentie-incasso van N.V. Dagblad Het Parool te Amsterdam. De administratieve afdelingen van Het Parool waren gevestigd in het Bungehuis aan de Spuistraat en ik herinner mij die behuizing als oud en troosteloos. Elke ochtend kwam ik met duizenden andere forenzen per trein uit Hilversum, liep het Damrak af en de Spuistraat in.  Met trage tred betrad ik het Bungehuis en daarna de stoffige kantoorruimte op de tweede verdieping.
Daar zat ik met vijfendertig collega’s opgepropt om deel te nemen aan alle handelingen die voor een juiste registratie van girobetalingen noodzakelijk waren. Om klokslag vijf werd het gebouw weer verlaten; met een wat andere dynamiek dan bij binnenkomst. Als ware er een startschot gegeven, zo verliet iedereen in ren de kantoorruimte en beukte zich de overbevolkte de lift in. Die lift zakte door het collectief overgewicht menigmaal tot onder het beganegrondniveau weg. Dan moest worden gewacht op de ‘bevrijding’ en werden wel drie tot vijf vertrekkende treinen gemist.
Ik had leuke collega’s, waaronder een twintigtal jonge vrouwen die uiteraard niet onopgemerkt bleven. Maar het werken op een grote afdeling had in die tijd een wat vervelende consequentie: er mocht alleen over zaken gepraat worden. Als je deze wetgeving overtrad, werd je venijnig door het strategisch zittend hoofd berispt. ’s Morgens en ’s middags was er een ruim kwartier gereserveerd voor koffie of thee, maar die pauze werd regelmatig verpest omdat het Hoofd, ene Richard T, zelf het hoogste woord wenste te voeren met sterke verhalen. Hoe brengt een mens nog wat werkvreugde in deze stoffige sfeer?
Ik had een -eveneens 16 jarige- maat, Willem, waarmee ik de middagpauze flanerend in het centrum van Amsterdam doorbracht. Van Oude Zijds tot Nieuwedijk, alle stegen, straten en wegen werden nauwgezet verkend. Willem was fijne gozer, die voor die tijd schandelijk progressief was uitgedost met superwijde broekspijpen, bordeelsluipers en zeer lang haar. We ontvingen de knipogen op de wallen, doorkruisten de Bijenkorf en slopen langs alle etalages waarin niet-alledaagse spullen ten toon werden gesteld. Al tientallen malen hadden wij voor het venster van de feestwinkel op Nieuwedijk gestaan om ons te verlekkeren aan allerlei zaken waarmee wij wat fleur (toevallig: Willem heette Fleur) in het kantoorleven zouden kunnen brengen. Jeukpoeder, kunstdrollen, suikerklontjes met een spin erin, keuze te over. Het meest attractieve attribuut, tentoongesteld in het midden van de etalage, heeft ons wekenlang aangetrokken. Wij hakten de knoop door. ‘Wij willen twee dassenwippers’. De slonzige oude winkeleigenaar hielp ons met trillende handen om de attributen te bevestigen in onze stropdas en aan ons overhemd. Ze werkten nog beter dan we hadden durven dromen. Zodra de buikspieren langzaam werden gespannen, kwam de das strak en statig omhoog en bleef staan in een stijve hellingshoek vooruit. De gelijkenis hoeft niet nader te worden uitgelegd.
Die middag zaten wij gespannen achter onze bakken met kopiefacturen. Toen Elly, de mooiste aller meiden, opstond voor toiletbezoek en onze positie passeerde, kwamen de twee stropdassen langzaam overeind.
Bij de enkeling die dit opmerkte, rolden de ogen zowat uit de kassen. Bij een tweede opstand der dassen, was de publiekskring al aanzienlijk groter en weldra was fluisterend de mare ‘moet je Hans en Willem zien’ de afdeling volledig rondgegaan. De dassen herrezen en zakten bij ieder vrouwpassage, behalve bij juffrouw Klaverman, maar die was op weg naar baas Richard. Klaverman was een mannenhaatster op leeftijd en deed haar beklag over het onstichtelijk tafereel. Richard brulde van woede, zette ons en publique te kijk en naam ons mee het kantoor uit. ‘Wij zijn even naar personeelszaken’.
Buiten de deur sloeg Richard om als een blad aan de boom. ‘Doe het eens voor’, zei hij met een grijns tot de punt van zijn oren. Langzaam verrezen de twee stropdassen als de erectie van een vrouwtrouwe zeeman na een wereldreis. Bij dit toneel barstten wij uit in een huilend lachen. Baas Richard hervond zichzelf: ‘Zeg alsjeblief niets tegen Juffrouw Klaverman’.
Ik weet niet meer hoe, maar we hebben het gepresteerd: zonder lachen gaan zitten en overgaan tot de orde van de dag’.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Infantino was de naam

  Er komt een burger bij het loket ‘burgerzaken’ in zijn geboortestad Brig (Zwitserland). Het gelaat is grotendeels bedekt, maar de ambtenaa...